-
1 hij blijft maar razen en tieren
hij blijft maar razen en tierenDeens-Russisch woordenboek > hij blijft maar razen en tieren
-
2 hij blijft maar razen en tieren
hij blijft maar razen en tierenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij blijft maar razen en tieren
-
3 razen
♦voorbeelden:razen tegen • rage at -
4 razen
-
5 rant
n. hoogdravende taal; het uitvaren (tegen)--------v. hoogdravende taal uitslaan, bombastisch oreren; fulmineren; uitvarenrant1[ rænt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rant2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 bluster
n. geraas, gebulder; snoeverij--------v. drukte; geloei, gebulder; met trots sprekenbluster1[ blustə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gebral ⇒ gesnoef, opschepperij————————bluster2〈 werkwoord〉1 razen ⇒ bulderen, tieren -
7 rant and rave
-
8 буйствовать
razen, tieren, fulmineren -
9 rage
n. woede; storm; lust--------v. woeden, tieren, razenrage1[ reedzj]1 manie ⇒ passie, bevlieging2 rage ⇒ mode, trend♦voorbeelden:♦voorbeelden:be in a rage • woedend zijn————————rage2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:a raging fire • een felle brandrage against/at someone • tegen iemand tekeergaan -
10 gobble
n. geklok--------v. schrokken; klokken; snaterengobble1[ gobl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————gobble23 tieren ⇒ razen, schreeuwenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 ramp
-
12 rampage
n. dolheid--------v. oproer makenrampage1[ ræmpeedzj,ræmpeedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a crowd on the rampage • een losgeslagen menigte————————rampage21 (uitzinnig) tekeergaan ⇒ razen, tieren -
13 scream
n. schreeuw; gil; grappig iemand, grappig iets (spreektaal)--------v. schreeuwen, gillen; fluiten (wind)scream1[ skrie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————scream21 tieren ⇒ razen, te keer gaan♦voorbeelden:screaming fun • dolle pretscream for water • om water schreeuwenscream with laughter • gieren van het lachen -
14 écumer
écumer [eekuumee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afstropen ⇒ uit zijn op, onveilig maken♦voorbeelden: -
15 rager
-
16 vociférer
vociférer [vossiefeeree]1 tekeergaan (tegen) ⇒ razen, tieren (tegen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)schreeuwen ⇒ uitbraken, brullen -
17 donderen
1 [onweren; tieren en razen] tonner2 [vallen] dégringoler♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [smijten] flanquer (par terre)♦voorbeelden:1 iets, iemand van de trap donderen • flanquer qc., qn. en bas de l'escalierik heb hem de deur uit gedonderd • je l'ai foutu à la porte -
18 donderen
-
19 donnern
-
20 toben
toben1 razen, woeden ⇒ briesen, tieren, (woest, wild) tekeergaan3 joelend, tierend lopen ⇒ wild rennen
Страницы
- 1
- 2